Voor de Roma in Roemenië staan zakken vol Europees geld klaar om hun ontwikkeling en integratie te stimuleren. Maar dat geld belandt niet op de goede plek.
De bezoeker van het gemeentehuis in Sarulesti kan het moeilijk ontgaan. In deze kleine Roemeense plattelandsgemeente, op een uur rijden van de hoofdstad Boekarest, horen de Roma erbij. Op de veranda van het ooit imposante landhuis rookt de bulibasja een sigaretje. De leider van de Roma-gemeenschap treedt op als adviseur van het gemeentebestuur. In de ontvangsthal voeren twee mannen gebroederlijk een gesprek. De een is Roemeen, de ander Roma.
Wanneer een medewerkster de werkkamer van Ghedzira Nicolae binnenkomt, veert de burgemeester op uit zijn stoel. "Irina is ons meest succesvolle project", zegt hij trots. Er volgt een minutenlange lofzang op de jonge vrouw die op kosten van de gemeente is opgeleid tot onderwijzeres. Op de plaatselijke tweetalige kleuterschool leert ze de kinderen Romani, de taal van de Roma. Irina hoort de burgemeester blozend aan.
Het was lang niet altijd zo gemoedelijk in Sarulesti. Van de ruim drieduizend inwoners, verspreid over zeven dorpen, is één op de drie Roma. Die komen uit twee verschillende 'stammen' die weinigmet elkaar gemeen hebben. Een deel zijn Ursari, of berenmenners, de rest Kalderasji, ketellappers. Jarenlang leefden de bevolkingsgroepen langs elkaar heen. Sommige Roemenen wisten niet dat er Roma in hun dorp woonden, herinnert Nicolae zich. Laat staan van het onderscheid tussen de berenmenners en de ketellappers.
Begin jaren negentig bracht een gewelddadig, etnisch conflict daarin verandering. Huizen van Roma werden in brand gestoken, families sloegen op de vlucht. Na verloop van tijd keerde iedereen terug naar Sarulesti, maar de problemen waren daarmee niet verdwenen. Veel Roemenen koesterden een diepgewortelde haat jegens de 'zigeuners'. Omgekeerd was sprake van een even diep wantrouwen. Werd in Sarulesti een misdaad gepleegd, dan arresteerde de politie allereerst enkele Roma. De Roma in het land - naar schatting 1,5 miljoen - waren ook veel harder getroffen door het economisch verval na het instorten van het communisme en leefden in grotere armoede dan hun Roemeense buren. De werkloosheid was enorm en Romakinderen gingen niet naar school.
De gemeente begon, veelal met buitenlands geld, projecten om de Roma bij de samenleving te betrekken. Eén van de belangrijkste was misschien wel de bulabasji een rol te geven bij het openbaar bestuur en jonge Roma als Irina op te leiden tot leraar om zo het onderwijs toegankelijker te maken.
Zelfs met die kanttekeningen is Sarulesti een positieve uitzondering in Roemenië. "Waren er maar meer burgemeesters als Nicolae, die echt wat willen veranderen", verzucht onderwijzer Nicu Arsene uit Calarasi, een armoedige provincieplaats aan een zijarm van de Donau. Ooit was het de thuishaven van de gelijknamige staalfabriek, die aan tienduizend mensen werk bood. Na de val van het IJzeren Gordijn in 1989 werd de fabriek geprivatiseerd en leeggeroofd. Langs de toegangsweg naar de stad houden enorme betonnen skeletten de herinnering levend.
Arsene leidt een wijkcentrum in Oborul Nou, een van de Roma-buurten van de stad. Oborul Nou ontstond in de jaren negentig, toen de gemeente besloot de huurflats uit de communistische tijd, waarin Roma en Roemenen door elkaar woonden, aan hun bewoners te verkopen. Veel Roma konden het benodigde geld niet bij elkaar krijgen en belandden op straat. De gemeente wees de nieuwe daklozen een stuk grond toe, pal naast wat toen een vuilstortplaats was. Daar bouwden ze huizen met muren van mest, aarde en hooi en met daken van golfplaat. Sindsdien is niet veel veranderd. Na een ochtend van regen zijn de onverharde straten in Oborul Nou veranderd in enorme modderpoelen. De 120 gezinnen in de wijk, waaronder ook enkele Roemeense, leven van uitkeringen en van wat ze met seizoensarbeid en in de grijze economie bij elkaar scharrelen.
Het wijkcentrum, een van de weinige stenen gebouwen, is opgezet met een subsidie van 175.000 euro van de Wereldbank. Dertig kinderen krijgen er naschoolse opvang. Voor de ouders is er maatschappelijke hulpverlening. De kinderen krijgen ook maaltijden en ze kunnen in het wijkcentrum douchen. "Thuis wassen we ons in een emmer. Het water halen we bij de pomp", legt de dertienjarige Maxum enigszins beschaamd uit. Met zijn kompaan Elvis (14) komt hij naar het wijkcentrum om televisie te kijken en om huiswerk te maken. De meeste ouders in Oborul Nou zijn ongeschoold en kunnen hun kinderen niet helpen. "Daarom is het goed dat we hier naartoe kunnen", zegt Maxum.
Onderwijzer Arsene is trots op 'zijn jongens', maar vooral ook bezorgd. De winter staat voor de deur en de kleren die de twee dragen bieden nauwelijks bescherming. De jongens moeten wel heel graag naar school gaan, willen ze straks in hun versleten kloffie de vrieskou trotseren. En met 'politieagent' en 'taxichauffeur' zijn de toekomstdromen van Maxum en Elvis weliswaar uiterst bescheiden, maar vermoedelijk nog altijd te hoog gegrepen. "Die jongens hebben geluk als ze het tot vuilnisman schoppen", zegt Arsene.
Ook Arsene's eigen toekomst is verbonden met het lot van de kinderen. In december is het geld van de Wereldbank op. De gemeente moet het wijkcentrum dan overnemen, maar door de economische crisis is daar mogelijk geen geld voor.
Het wrange is dat er wel degelijk geld is om de Roma in Roemenië te helpen. Alleen er gebeurt bijna niets, zo luidt de kritiek van veel maatschappelijke organisaties. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) heeft tot 2013 3,7 miljard euro beschikbaar gesteld voor Roemenië; daarvan is 2,25 miljard gereserveerd voor arbeidsmarktontwikkeling, voor opleiding en scholing en voor maatschappelijke integratie van zwakke groepen. Veel van de projecten voor de Roma vallen binnen deze categorieën en kunnen dus voor subsidie in aanmerking komen.
Tot dusverre is echter niet meer dan een half miljard euro besteed, en dat bovendien uitsluitend op papier. Het Europese geld blijft ongebruikt vanwege de grote bureaucratie en de ingewikkelde spelregels, waaraan in de Roemeense werkelijkheid bijna niet is te voldoen, leggen Gelu Duminica en David Mark uit. Duminica is directeur van de nietgouvernementele organisatie (ngo) Agentia Impreuna, Mark van de Burgeralliantie voor Roma in Roemenië, die als landelijke koepelorganisatie probeert op te treden.
Gemeenten die Europees geld willen, moeten samenwerken met een ngo die al een aantal jaren actief is en een zorgvuldige administratie voert. Veel van de Roemeense ngo's kunnen hier niet aan voldoen, omdat ze nog niet lang genoeg bestaan of niet professioneel genoeg zijn. Ook moeten projecten worden voorgefinancierd, want Europa betaalt pas na afloop. Voor armlastige lokale overheden en ngo's is dat een hoge drempel. "De EU zou de regels moeten herzien'', zegt Mark. "Nu is soms 80 procent van het geld nodig om de administratieve kosten te dekken. Dan hou je bijna niets over voor je project." Daarnaast ontbreekt het aan de politieke wil om de Roma te helpen. "Niet alleen in Roemenië, maar overal in Europa. Nergens gelden Roma als volwaardige burgers", zegt Duminica. "Ook niet in Nederland."
"Het is niet een probleem van geld, maar van mensen", zegt ook burgemeester Ghedzira Nicolae stellig. Hij bladert een overzicht door met de projecten waarvoor de gemeente Sarulesti de afgelopen jaren financiering heeft weten te krijgen. Honderdduizenden euro's, van de Wereldbank, de Soros Foundation, de Roemeense regering én van de Europese Unie. "Er moet politieke wil zijn en je moet weten hoe je een projectvoorstel schrijft. En je moet natuurlijk ook verantwoord om kunnen gaan met zoveel geld."
Dat laatste is iets waaraan het vaak schort, zo zeggen alle betrokkenen. Politici van hoog tot laag delen baantjes uit aan vrienden en familie. Functies waarin met Europees geld kan worden gewerkt zijn vooral populair. Naar ervaring wordt niet gevraagd. Zo gaat het in gemeenten, op de ministeries en bij het Nationaal Agentschap voor Roma, het staatssecretariaat dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de nationale strategie. Burgemeester Nicolae: "Als je niet dezelfde politieke kleur hebt als de regering doe je gewoon niet mee."
Het nationaal agentschap voert zelf zes onderwijs- en werkgelegenheidsprogramma's uit met een totale waarde van dertig miljoen euro, die bijna volledig bekostigd zijn door het ESF. De programma's lopen volgend jaar af, maar medewerkers die anoniem willen blijven, vertellen dat bijna niets is gebeurd. De goedbetaalde projectleiders hebben geen idee wat ze moeten doen en wachten op instructies van anderen. De leiding van het agentschap wil niet op de kritiek reageren en stelt dat het ESF nauwlettend controleert.
In een klein café aan de Matachemarkt in Boekarest wil Dan Oprescu, adviseur van het nationaal agentschap, als een van de weinige openlijk praten over de gang van zaken. De omgeving is treffend gekozen. In de vervallen, monumentale panden rond de markt wonen sinds de revolutie veel Roma, van wie de meesten illegaal. De gemeente is onlangs begonnen met het ontruimen van de huizen. Ze wil de grond aan projectontwikkelaars verkopen en tientallen gezinnen staan op straat.
Het agentschap wordt inderdaad regelmatig gecontroleerd, het afgelopen jaar al drie keer, vertelt Oprescu. "En er zijn een hoop onregelmatigheden vastgesteld, maar de rapporten verdwijnen in een la. Hier in Boekarest, maar ook in Brussel. Ook daar zit niemand te wachten op mislukkingen. Het hele financieringssysteem is ingericht op succesverhalen. Terwijl iedereen weet dat je juist van je fouten leert."
Er wordt volgens Oprescu een papieren werkelijkheid geschapen en niemand gaat het land in om te kijken of het geschetste beeld wel klopt. " In de kantoren naast mij zitten projectleiders tegen maandsalarissen van een paar duizend euro. Wat ze doen of hoe ze daar zijn gekomen? Ik heb geen idee. Alle benoemingen zijn politiek en dat is een van de grootste problemen. En die politieke controle blijft hier altijd bestaan."
In het café zitten Roma en Roemenen bij elkaar aan tafel. Op de markt kopen ze hun vlees en groente bij elkaar. Romakinderen en Roemeense gepensioneerden bieden op straat naast elkaar bloemen te koop aan of bedelen om wat kleingeld. Maar dit is niet het gemeentehuis van Sarulesti en de harmonie is schijn. Oprescu: "Ik heb niet veel op met Roma. Ik hou niet van hun muziek, ik hou niet van hun eten en ik hou niet van hun vrouwen. Maar waar ik helemaal niet van hou, is dat er in dit land mensen zijn, die als nog minder dan beesten worden beschouwd. Zag je die straathond net? Die heeft een beter leven dan veel Roma hier."