Vezjdi Rasjidov heeft het er maar druk mee. Met een grote sigaar in zijn hand draaft de Bulgaarse minister van cultuur door de beeldentuin van het Museum voor Socialistische Kunst in Sofia. Volgende week is de opening, maar het gras wil niet groeien en de oprijlaan is niet klaar. Elke dag komt Rasjidov langs en levert commentaar. "Alles moet ik zelf doen", zegt hij staand bij een reusachtig beeld van Lenin. En wijzend op de museumstaf: "Dat zijn de professoren. Praten kunnen ze; werken, ho maar."
De minister mag zich beklagen, maar er is een hoop te bespreken, vertelt museumcurator Bisera Josifova. Bulgarije is het laatste voormalige Oostblokland dat met een dergelijk museum komt. Inmiddels 22 jaar na de val van de Berlijnse Muur is het hoog tijd, benadrukt Josifova. "Er is een hele generatie hier die het verleden niet kent. Let wel: dit is geen historisch museum. Het gaat ons om Bulgaarse kunst die het waard is om gezien te worden. En via de kunst geven we een beeld van hoe het was."
Juist die benadering levert kritiek op. Het museum zou het totalitaire communistische verleden vergoelijken. Josifova: "We willen helemaal geen nostalgische gevoelens oproepen, maar we willen ook niet demoniseren of politiseren."
Waar buiten in de beeldentuin de communistische leiders en ideologen overheersen, zijn die binnen afwezig. Er hangen schilderijen die het dagelijks leven laten zien; van overtuigde communisten als Alexander Zjendov, maar ook van 'bourgeois' kunstenaars, zoals de bon vivant Nikola Tanev. "En beiden zijn naar het strafkamp gestuurd, als vijanden van het volk", zegt Josifova. "Ook dat zijn verhalen die we hier kunnen vertellen."
En het zijn verhalen die gevoelig liggen in Bulgarije, waar de premier openlijk zijn bewondering uitspreekt voor de dictator Todor Zjivkov (zie kader), waar de president informant was van de communistische staatsveiligheidsdienst, waarvan de archieven pas open gingen na grote druk van de Europese Unie.
De communisten hebben de macht nooit opgegeven, vertelt socioloog en oud-politiek gevangene Vasil Kadrinov. "Ze hebben in 1989 de machtsoverdracht zelf geregisseerd en trekken nog altijd aan de touwtjes. Dat konden ze dankzij de terreur. Er was geen verzet, er waren geen intellectuelen. Iedereen zat in de gevangenis of was vermoord. Wat er aan oppositie was, was geïnfiltreerd."
Hij schetst een beeld van een samenleving die nog altijd gedomineerd wordt door vroegere geheimagenten, door voormalige partijbonzen en hun kinderen. Met het geld dat ze bij de machtsoverdracht uit de staatskas stalen, kochten ze land en bedrijven. En economische macht is politieke macht, zeker in Bulgarije. In een dergelijk klimaat is geen ruimte voor waarheidsvinding, stelt Kadrinov somber. "Maar ik weet dat jullie in het Westen dit moeilijk kunnen geloven."
In het centrum van Sofia is één plek waar Kadrinovs woorden wel worden gehoord. Verscholen in een park ligt daar het monument voor de slachtoffers van het communisme. In zwart marmer staan de namen gegraveerd van zo'n tienduizend Bulgaren die tussen 1944 en 1989 zijn vermoord of verdwenen. Een fractie van het totale aantal slachtoffers. Gisteravond hielden een paar honderd bejaarden er een herdenkingsbijeenkomst: het is op de kop af 67 jaar geleden dat het Russische leger Bulgarije binnenviel en met veel geweld de communisten in het zadel hielp.
"Het communistische systeem is weg, en hopelijk komt het nooit terug", zegt de tandeloze priester die het kapelletje bij het monument bedient. "Maar de communisten, die zijn hier nog altijd de baas. Ga met God, jongen, en vertel ze dit in jouw land."
Monument en feest voor 'laatste' dictator